Het complete boek van Winnie de Poeh van A.A. Milne bevat twee boeken, Winnie de Poeh en Het huis in het Poeh-hoekje (oorspr. resp. 1926 en 1928), die qua populariteit hun weerga niet kennen. Zelfs de schrijver vond dat de oplagen belachelijk hoog werden. Het zijn vertelsels met knuffels van personages die huis-tuin-en-keukenavontuurtjes beleven in een veilige, liefdevolle wereld. Heerlijk escapisme, om voor te lezen voor het slapengaan. Maar het zijn ook sprankelende en intelligent opgezette verhalen, waarin knuffels karakters zijn en het wegdromen de onsentimentele observatie niet belet.
"Een kinderboek moet niet voor kinderen geschreven zijn, maar voor de schrijver zelf", schrijft Alan Alexander Milne (1882-1956) in By the way of introduction (1939). Op het eerste gezicht is dit misschien een vreemde uitspraak voor een schrijver die de beminnelijkste knuffelbeer uit de literatuurgeschiedenis schiep. Maar anderzijds is het wel zo dat Winnie de Poeh bijzonder trouwe lezers kent, onder kinderen zowel als onder volwassenen. Wat Milne bedoelde, was dat, wie voor kinderen schrijft, wat kwaliteit betreft de lat even hoog moet leggen als wanneer hij voor een volwassen lezer zou schrijven. Zijn zoon Christopher Robin en diens fantasiewereld zijn aanleiding en inspiratiebron geweest voor de twee boeken over de Beer met maar Heel Weinig Hersens, maar of ze specifiek voor hem geschreven zijn? Denkelijk niet, Milne gaf er de voorkeur aan hem niet zijn eigen werk maar de verhalen van P.J. Woodhouse voor te lezen. De verhalen over Winnie de Poeh zijn bijzonder eloquent geschreven en veel is ook echt wel exclusief voor de volwassene weggelegd. Ik geloof dus best dat Milne in de eerste plaats voor zichzelf schreef. In Mijn jeugd met Poeh (Sirius & Siderius, 2000) stelt Christopher Robin dat zijn vader samen met hem kind was en samen met hem opgroeide, dat hij hem nodig had om het ouder worden te bezweren en het kind in zichzelf levend te houden. Een en ander kan wellicht een verklaring zijn waarom de verhalen bij veel mensen effectief een leven lang meegaan. Wanneer het kind de avontuurtjes zoetjesaan begint te ontgroeien, kan het zich vervolgens verkneukelen aan de goedmoedige ironie, en naarmate de maturiteit groeit, kunnen ook het begrip en de waardering groeien voor die knuffelbeesten die verrassend veelkantig blijken te zijn, voor de literaire finesse waarmee de verhalen worden verteld, voor het psychologisch inzicht waarmee het kind in zijn spel wordt geobserveerd.
We zullen het maar aan de teleurstelling over het uitblijven van succes voor zijn oeuvre voor volwassenen toeschrijven dat Milne de avonturen van Christopher Robin en zijn beer later "wissewasjes voor de kleintjes" noemde. Want Winnie de Poeh en Het huis in het Poeh-hoekje zijn beslist geen schrijfseltjes in de marge van een oeuvre. Het is de beginsituatie die het overtuigendst aangeeft dat Milne een brede doelgroep, van jonge kinderen tot volwassenen, wilde aanspreken. De posities van verteller en toehoorder worden duidelijk gesteld: Christopher Robin vraagt zijn vader om een verhaaltje, niet voor zichzelf, maar voor zijn knuffelbeer. Een verhaaltje "Over hemzelf, want zo'n beer is ie, snap je?" Het is dezelfde situatie als waarin een kind vraagt om een verhaaltje over zichzelf toen het nog klein was, steeds datzelfde verhaaltje, hoewel het wel weet hoe het gaat. Christopher Robin: "'Ik weet het nog best', zei hij, 'maar Poeh herinnert het zich niet precies meer en daarom wil hij het graag nog eens horen. Want dan is het een echt verhaal en niet zomaar een herinnering.'" Christopher Robin identificeert zich hier zowel met zijn beer als met zijn vader. Hij is zowel het kind dat met rode oortjes luistert als de aanbrenger van het verhaal. "Zo denk ik er ook over", zegt de vader-verteller en gaat mee in het spel. Beslist een ongewone beginsituatie voor een kinderboek, waar de auteur expliciet als verteller in het boek optreedt en een van de personages mee vertelinstantie wordt. Maar in die situatie kan een kind zich ongetwijfeld herkennen en ze is bepaald verhelderend wat Milnes intenties betreft. Door het spel mee te spelen, laat hij a.h.w. het kind in zichzelf de vrije teugel in het opzetten van de fantasieën; terwijl hij eveneens de afstand van de volwassene bewaart, die het allemaal met milde ironie bekijkt.
In de twintig avonturen die samen Winnie de Poeh en Het huis in het Poeh-hoekje vormen zijn Poeh, Konijn, Knorretje, Iejoor en de andere knuffelbeesten de hoofdpersonages. Het zijn zij die de avonturen beleven; de rol van Christopher Robin is relatief beperkt, hoewel hij de spil vormt waarrond de verhalen draaien. Hij komt meestal pas op de proppen als er een probleem op te lossen valt waar de dieren zelf niet uitraken. Hij neemt de houding aan van een volwassene tegenover een kind en is daar voorbeeldig in. Te goed om werkelijk te zijn eigenlijk en Christopher Robin is dan ook niet meteen het boeiendste personage. De dieren tonen veel meer individualiteit, al is hun karakter dan ook samengesteld uit een aantal stereotypen van menselijke trekken: Poeh is de goeiige smulpaap, Iejoor de droefgeestigheid zelve, Kanga de overbezorgde moeder, Knorretje de angsthaas. Het zijn narrige personages van wie één karaktertrek sterk aangezet wordt, ze evolueren niet doorheen het verhaal; het zijn archetypische figuren, wat hen meteen herkenbaar en typeerbaar maakt. Wat niet betekent dat je er snel op uitgekeken bent. Als je dacht te weten wat dat is, een smulpaap 'met Heel Weinig Hersens', dan zal Poeh je toch nog verrassen. Want honing gaan stelen in een hoge boom -- bengelend aan een blauwe ballon onder het zingen van een wolkenliedje om de bijen te laten geloven dat er regen op komst is -- getuigt van een ondoelmatige vastberadenheid waar geen doorsnee hersenwerk tegenop kan. Uil daarentegen is de denker, het zuivere intellect die zijn eigen naam kan schrijven: "Ull", die uitblinkt in systeemdenken -- hij heeft zowel een klopper als een trekbel aan zijn voordeur, waar respectievelijk onder staan: "belen asseblief als een atwrd nodug is" en "klopen als een atwrd niet nodug is". En wat dacht je van Iejoors grenzeloze somberheid, die als een dag qua tegenspoed al eens meevalt, daar zelf een mouw aan past: "'Mij vertelt niemand ooit wat, ' zei Iejoor. 'Niemand houdt mij op de hoogte. Aanstaande vrijdag is het zeventien dagen geleden dat er iemand wat tegen me gezegd heeft.' [Konijn:] 'Nee... Vast geen zeventien dagen!' 'Aanstaande vrijdag,' legde Iejoor uit. 'Nou, en vandaag is het zaterdag,' zei Konijn. 'Dat zou dus elf dagen zijn. En ikzelf was hier een week geleden nog." Het is vooral dit soort absurde humor die maakt dat de personages ondanks hun onveranderlijke karakter nooit vlak worden. Iejoor legt zijn tegenspoed mathematisch vast, Poeh is briljant in zijn leeghoofdigheid, Uil onbenullig en lachwekkend in zijn importante ernst.
Veel scènes zijn voor jonge kinderen beslist grappig, maar tegelijk zitten ze ook boordevol volwassen humor. Waar de visuele truukjes ook jonge kinderen snel zullen opvallen, is het spel met concreet en metaforisch woordgebruik, het doordrijven van de logica in een gedachte tot het ongerijmde, de gesofisticeerde grappen waarmee Milne de archetypische figuren uit hun oervormen laat ontsnappen, iets wat lees- en levenservaring vraagt om het te kunnen smaken.
Winnie de Poeh en Het huis in het Poeh-hoekje zijn verhalen waarin nooit een schaduw over het gebeuren valt. Er is geen glimp van boosheid te ontwaren, de monsters die toch opduiken, zijn slechts woezels en wizzels en klontemiggels, uit de verbeelding ontstaan en met wat gezond verstand meteen uitgeroeid. Ieders kleine kantjes zijn zeer hanteerbaar en slechts aanleiding tot luchtig amusement. De avontuurtjes kabbelen rustig voort, Milne geeft een geruststellende boodschap mee van vriendschap, trouw en loyaliteit. De moraal is speels vermomd, maar wel in elk verhaal aanwezig. Nooit voel je enige scherpte, maar anderzijds ook geen sentiment. Mildheid zonder lievig te zijn, geamuseerdheid zonder neerbuigend te zijn, dat is een moeilijk evenwicht dat Milne goed bewaart. Na Poehs eerste avontuur met de bijen (Christopher Robin moet Poehs ballon stukschieten om hem naar beneden te halen, maar raakt per ongeluk Poeh), vraagt hij, plots ongerust over zijn fantasieën, aan zijn vader: "'Toen ik schoot, hé... Heb ik hem toen pijn gedaan?' 'Welnee. Helemaal niet.'" En bevestigd in de geruststellende loop van het leven, sleept hij vervolgens Poeh, opnieuw een levenloze knuffel, "boemboemboem" de trappen op. [Jen de Groeve]
Verberg tekst