Huilen helpt geen ene mallemoer
Tussen de rebelse Marguerite van Male uit Jonkvrouw en de vechtlustige straatmeid Gitte Niemandsdochter ligt een kloof van twee eeuwen en een diep standenverschil. De hoge kringen waarin de middeleeuwse Marguerite zich bewoog, zijn voor de zestiende-eeuwse Gitte in Galgenmeid een droom. Maar Marguerite en Gitte zijn verwante zielen. Met pit en lef bedingen ze een plaats in een oorlogvoerende mannenwereld en allebei gaan ze de confrontatie met hun vader aan, de ene al wat listiger dan de andere.
Het woelige verhaal
Gittes verhaal speelt zich af tussen 1572 en 1585, in de turbulente eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog. De Nederlanden zijn nog verenigd, maar kreunen onder de burgeroorlog en de hitte van de geuzenstrijd tegen de Spaanse heersers. De calvinistische aanhangers van Willem van Oranje verzetten zich met vuur tegen de katholieke koning Filips II. Het rijke, culturele Antwerpen zet zich schrap. Tien jaar eerder prentte de 'Rosse', een soldatenhoertje, haar vijfjarig dochtertje Gitte in dat ze het kind van een Spaanse edelman was. Ze bracht haar vervolgens naar het Maagdenhuis in Antwerpen. Gitte kreeg als enige bezit een camee mee met het opschrift 'Almendraje'. Het bezorgt haar de bijnaam 'de hertogin'. Tijdens haar verblijf in het weeshuis raast de Spaanse Furie over Antwerpen (1576) en woedt de pest buiten en binnen de muren (1577).
Wanneer Gitte oud genoeg is om als dienstmeisje uitbesteed te worden, komt zij terecht bij een kermisgezelschap. Tegen haar zin leidt 'Karel de kerkpisser' haar op tot een eerste klasse 'beurzensnijdster'. Op de jaarmarkt wordt ze gevat, ze belandt in de 'sjarel', de gevangenis. Daar roept ze de naam van haar vermeende vader in om genade te bekomen. Ze ontsnapt ternauwernood aan de galg, maar haar redding heeft een prijs. Ze wordt gebrandmerkt en haar redders dwingen haar om, in ruil voor haar leven, in Spanje te spioneren voor Willem van Oranje. Dus wordt ze na een spoedcursus Spaans op een schip richting Cadiz gezet en daarna naar Sevilla gevoerd, waar ze zich aankondigt als de dochter van de hertog van Almandraje. In zijn huis voelt ze zich wonderwel op haar plaats. Ze groeit op als een edeldame en gaat zich zelfs aan haar 'vader' en zijn vrouw, dona Uracca, hechten. Met groeiende tegenzin vervult ze haar spionageopdracht. Ze brengt aan heer Johannes, haar medespion, verslag uit over de gesprekken in het huis van de hertog en over het reilen en zeilen in het huis der Oceanen, waar haar vader Koninklijke Scribent is. Maar haar grootste opdracht wacht nog. Zij moet de kaart stelen waarop de Spaanse cartografen bij iedere terugkomst van de Zilvervloot uit de twee Amerika's in het grootste geheim de zeevaartroutes vastleggen en zo de wereldkaart verfijnen.
Ondertussen wordt Gitte verliefd op don Domingo, de neef van dona Uracca. Deze hidalgo viert met zijn drie vrienden het leven als musketier. Gitte trouwt halsoverkop en wordt ontmaskerd. Het verhaal komt in een stroomversnelling terecht. Opnieuw ontsnapt Gitte aan de galg. Ze neemt wraak, steelt de kaart en wordt naar Antwerpen gesmokkeld. Daar sluit de cirkel zich.
Galgenmeid is naast een schelmenroman en spionageverhaal ook een schitterende historische evocatie, een tot in de kleinste details onderbouwde film over het leven in Vlaanderen en Spanje in de tweede helft van de zestiende eeuw, met de Tachtigjarige Oorlog op de achtergrond. Wie een chronologisch, overzichtelijk verloop van de feiten wil, komt bedrogen uit. Data en reflecties ontbreken geenszins, maar het is aan de lezer om ze bijeen te puzzelen en te plaatsen. Een tijdlijn als houvast zou dus best wel handig geweest zijn.
Dit puzzelen komt omdat we de gebeurtenissen door Gittes ogen bekijken. Voor haar, de straatmeid die wil overleven, is geschiedenis een ver-van-mijn-bedshow: 'Ik had er nooit bij stilgestaan dat ik in de Nederlanden woonde, laat staan in een vaderland.' Historische termen als de 'Spaanse Furie' kent zij nog niet en de Beeldenstorm, de hertog van Alva, de wisselende successen van Orangisten en Spanjaarden en het belang van de Zilvervloot krijgen voor haar pas betekenis door de gesprekken die zij opvangt of afluistert. Nederlandse calvinisten en Spaanse katholieken beschouwt ze als één pot nat: 'Wat kunnen mij de Spaanse koning en de Prins van Oranje schelen. Ze kunnen voor mijn part de heilige schijterij krijgen'. Gittes kijk maakt duidelijk dat de werkelijke interesse van de auteurs naar de sociale en culturele geschiedenis gaat. In de magistrale film die zich bij het lezen voor je ogen afspeelt komen schilderijen van Bruegel en portretten van El Greco tot leven. Het volkse Vlaanderen met zijn troosteloze, maar anderzijds ook warme Maagdenhuis, de winterpret, de jaarmarkten en kermissen met hun attracties en karakteristieke figuren, de kinder- en volksspelen, de processies, de donkere krochten van de gevangenis met 'vergeten' heksen en ander 'uitschot', het galgenveld, het 'leven op de eindeloze weg van regen, wind en modder', de Antwerpse achterafstraatjes, de armendis... Die gore armoede contrasteert hevig met de geuren en kleuren van het verfijnde, rijke, exotische Spanje. Daar bewegen zich de cartografen, de denkers en de machtigen, omringd door hun talrijke bedienden. Daar spelen de hidalgo's hun musketierspel, wordt er geroddeld en gesnoept in de salons en krijgen de religieuze en politieke ideeën vorm. Daar wordt Gitte ? en de lezer ? onderwezen over de aanvoer van 'ebbenhout', over waarom Keizer Karel de Bijbel aanpaste, over de goddelijke chocoladedrank van de indianen. Daar klinken namen als Juan Lopez de Velasco, Rodrigo Zamorano, Hernado Cortés en nog zoveel anderen. Gitte is 'aangekomen'. Ze vindt haar tweede leven.
Zowel in Vlaanderen als in Spanje komt Gitte ogen te kort en daardoor blijft ze soms haken aan uitgebreide beschrijvingen ? hoe prachtig ook. Bij momenten dreigen de gedetailleerde beschrijvingen over de vooravond van de Gouden Eeuw haar eigen verhaal te overklassen.
Van straatmeid tot edeldame
Gitte is een aantrekkelijk personage omdat ze een doordouwer is. Pat van Beirs: 'We wilden dit keer geen Jonkvrouw, maar het tegengestelde van de prinses van Vlaanderen. Iemand uit de goot, iemand die de weerspiegeling is van al die arme drommels die vandaag amper kunnen overleven.' Een arme drommel is ze zeker, maar dan wel eentje met vechtlust. Haar verhaal start op de laatste novemberdag van 1582. Gitte en Karel de Kerkpisser zijn op rooftocht op de jaarmarkt van Antwerpen. Gitte volgt een dametje, graait haar martervel mee, wordt achtervolgd, probeert over de bevroren Schelde te ontsnappen en zakt door het ijs. Wat volgt is een lange flashback waarin ze de voorbije dertien jaar van haar leven overziet. Niet in een flits, maar uitgebreid, van hoofdstuk twee tot en met negen. Zij toont hoe ze als kind vooral overleeft in plaats van leeft. Het schrijnende bestaan in het Maagdenhuis laat weinig ruimte over om gevoelens te uiten. 'Ik huilde niet', zegt ze wanneer haar maatje Hendrickje sterft aan de pest, 'huilen helpt geen ene mallemoer.' De uitspraak wordt een mantra in de loop van het verhaal. Ook daarna, op de weg, moet er overleefd worden en is er weinig tijd voor emoties, ook al verraadt haar gedrag wel de genegenheid voor haar nieuwe familie: 'apotheker' zwarte Peerken, 'waarzegster' manke Esmeralda, 'professor in de boeverij' Karel de Kerkpisser, 'zieke' slimme Ricus, en de 'genezer' heilige Franciscus van Ardooie met zijn vier honden. Hun ludieke daden worden breed uitgesmeerd en Gitte leert met vallen en opstaan hoe je een rol speelt in een amusante schelmenroman. Maar Gitte is niet in de wieg gelegd voor dienstmeid of liefje van een dief. Dat is niet haar lot, herhaalt ze steevast en zij is vast van plan om zich op te werken uit de goot. Als een madame Bovary avant la lettre jaagt ze het geluk met alle mogelijke middelen na.
In hoofdstuk tien ontwaakt ze uit haar doodstrijd ? en uit de flashback. We vinden haar terug anno 1582, in de gevangenis. Het verhaal volgt nu verder de chronologie, in de tegenwoordige tijd. Gitte ontpopt zich voor het eerst als een femme fatale. Zij verleidt baljuw Johannes, zet hem naar haar hand en leidt zo het spionageverhaal in. Van dan af neemt zij actiever ? en in de tegenwoordige tijd ? de touwtjes in handen.
Ze nestelt zich in het huis van de hertog, wint met vermeende argeloosheid zijn vertrouwen én dat van zijn vrouw en geeft ondertussen haar ogen de kost. En terwijl zij Don Domingo en zijn vrienden-musketiers rond haar vinger wint, fluistert ze heer Johannes geheime staatszaken in het oor. Zij mag met verve wedijveren met de vastberaden en listige Joodse heldin Judith op de cover, die net de legeraanvoerder Holofernes onthoofd heeft. Of met Dumas' Milady die de roman inleidt en net als Gitte als gebrandmerkte door haar liefje ontmaskerd wordt. Dat de doorgetrokken draden een anachronistisch tintje hebben, vormt geen probleem. Zij plaatsen Gitte in een ruimere context van listige, strijdbare vrouwen.
Een aantrekkelijke dubbelfiguur
Gitte maakt in dit tweede deel een aantrekkelijke evolutie door. Zij profileert zich in gedrag én taal als een dubbelfiguur. De straatmeid groeit uiterlijk uit tot een fijne dame, maar ze kan haar Vlaamse volksaard niet verloochenen. Die dualiteit levert mooie scènes op, bijvoorbeeld wanneer ze de calvinistische heer Johannes voor het beeld van de Maagd Maria doet knielen of wanneer ze een toneelstuk navertelt en van eigen commentaar voorziet. Hilarische scènes, zoals 'dame' Gitte die als de eerste de beste kermisklant voor de ogen van haar musketier een met zeep ingesmeerde paal beklimt, zijn de suiker op de taart. De dualiteit van Gitte komt bijzonder goed tot uiting in de confrontaties tussen Gitte en Ampara. De zwarte meid doorziet haar en laat dit ook merken: '"Ik ben niet blind, flamenca," sist ze tegen me, "jij bent niet beter dan ik!"' Dat beseft Gitte ten volle: 'Daar staan we dan naast elkaar, aan de rand van de Guadalrivier. De dame en de duena. De blanke en de zwarte. Allebei zijn we achtergelaten. Allebei zijn we verkocht voor enkele zilverstukken. Allebei zijn we niemandsdochters. Allebei dragen we een grote woede met ons mee.' De woede geldt de grote kloof tussen rijk en arm en is niet enkel de drijfveer van beide vrouwen, maar ook de grondtoon en drijfveer van de roman. Naast Gitte drukken talrijke medespelers hun kleurrijke stempel op het verhaal. De auteurs portretteren ze een voor een in hun sociale klasse en schilderen ze met een fijn, genuanceerd en vaak humoristisch penseel. Ook in die portretten schuilt een maatschappijkritische ondertoon. De macht van de kerk en de rol van de religie in de confrontatie rijk-arm wordt pijnlijk zichtbaar.
De taal ondersteunt Gittes tweespalt en is meteen een groot attractiepunt van de roman. Terwijl de vele Spaanse termen en benamingen zorgen voor de couleur locale, doorprikt Gittes plastische en sappige taal het zorgvuldig aangebrachte laagje beschaving. Hoezeer Gitte ook opgepoetst wordt, zij blijft in gedachten haar afkomst getrouw. Op de overtocht typeert ze haar 'adellijke' mede- spion: 'Johannes staat op de boeg van het schip als een held uit de legenden wiens hersens zijn weggespoeld'. Bij de kennismaking met dona Urraca luidt het: 'Ach, ga toch een ei uitkakken, stom, opgetut mens dat je bent. Jij brullend hoopje vrouwelijke droogte. Laat me toch met rust! Mijn moeder was duizend keer knapper dan jij!'' En wanneer ze opgetuigd wordt met een hoepelrok, zucht ze: 'Ik voel me net zo opgetuigd als de oude knol die de kar van Peer door Vlaanderen trok.' Straatmeid en schelm, Spaanse dame, spionne en gepassioneerde minnares: de vele gezichten van Gitte zijn niet geraffineerd, maar wel het gevolg van haar impulsieve spontaneïteit. En dat maakt haar voor de lezer bijzonder aantrekkelijk.
Hoe lijvig de roman ook is, de lezer geraakt dankzij structurele verwijzingen de draad van Gittes verhaal niet kwijt. Geregeld grijpt zij terug naar de figuren en gebeurtenissen uit haar verleden: naar het verhaal van haar moeder en vader, naar vrouwe Greta van het Maagdenhuis of de kneepjes die Karel de Kerkpisser haar bijbracht. Ze komen haar op verschillende ogenblikken van pas. Gitte zal het voorbeeld van haar moeder niet volgen, maar of ze haar nu vervloekt of bewondert, ze blijft haar in ieder geval de hele roman meedragen. Het krachtige eindbeeld zindert nog lang na. Deze kleurrijke schelmenroman is een ode aan de kracht van een strijdvaardige vrouw, of ze nu een straatmeid of edele dame is. [Jet Marchau]
Verberg tekst